Er waren eens een weduwe en haar zoon, Jan. Toen haar man overleed liet hij genoeg land en geld na om de rest van haar leven rond te komen. De vrouw voelde zich heel eenzaam en ze maakte zich grote zorgen om hun toekomst. Ze had geen verstand van geld en was bang dat het niet genoeg zou zijn. Ze leefde zo zuinig mogelijk en klaagde tegen iedereen over geldgebrek. Mensen vroegen haar graag hoe het ging, want dan kon je rekenen op een klaagzang: Het gaat steeds slechter en slechter, zei ze telkens weer. Jan verlangde intens ernaar om haar te helpen en soms zat hij te dagdromen over bergen goud die hij haar zou willen geven. Hij begreep niet dat zijn moeder eigenlijk om aandacht vroeg en dat haar zorgen kwamen door twijfel aan zichzelf.
De man knikte medelevend en zei: Ik ben Jesse. Die problemen geven je vast geen goed gevoel. Jan was dankbaar dat hij het begreep. Het is een geluk dat je mij tegenkomt, zei Jesse. Want ik kan jou en je moeder echt helpen. Hoe dan? vroeg Jan. Wel, ik heb hier een stel magische bonen. Die wil ik je wel geven in ruil voor je koe. Jan had nog nooit gehoord van magische bonen en wel van dieven en oplichters. Schamper lachte hij en zei Jesse, je denkt zeker dat ik op mijn achterhoofd ben gevallen. Nee hoor, zei Jesse. Ik denk dat jij één van de slimste mensen bent die ik ooit ben tegengekomen. Jij hebt een speciaal soort slimheid. Van binnen voel je wat goed is, nietwaar? En eigenlijk voelt dit heel goed voor jou. Nadenkend knikte Jan. Hij had zich heel lang niet zo goed gevoeld als nu. Toch kan ik mijn koe niet ruilen voor bonen, zei hij. Mijn moeder ziet me al aankomen. Er klonk spijt in zijn stem. Wie weet wat voor gouden kans hij voorbij liet gaan. Maar zijn moeder rekende op het geld. Ineens zag Jan duidelijk dat Jesse bijna een halve meter boven de grond begon te zweven. Geloof je nu nog niet in de toverkracht van de bonen? vroeg Jesse. Ik geloof er wel in, maar hoe kan ik mijn moeder overtuigen? Zij gelooft niet in toverkunsten. Dat hoeft ook niet, zolang jij er maar in gelooft. Het zijn jouw bonen en ze zullen voor jou werken. De aandrang in Jan werd hem te machtig. Goed dan, jij krijgt onze koe voor de magische bonen, zei hij en bood Jesse de leidsels van de koe aan. Toen de bonen in zijn hand werden gedrukt, voelde hij meteen zijn hart in zijn borst van vreugde opspringen. Hij wist gewoon dat hij het juiste deed, ook al leek dat heel dwaas als je het met het verstand beschouwde. Hij was er absoluut zeker van dat hij Jesse kon vertrouwen. Opgetogen ging hij terug naar huis. Jesse had hem nog tegen hem gezegd: Men zal proberen je te overtuigen dat magie niet bestaat. en dat je niet moet geloven dat deze bonen magisch zijn. Dat zijn ze echter wel, maar als je er niet in gelooft, zullen ze niet voor je werken. Eerst geloven, dan zien! Laat je dus door niets van je stuk brengen.
Thuis aangekomen vertelde hij zijn moeder dat hij een tovenaar was tegengekomen die hem toverbonen had gegeven in ruil voor de koe. Wat? Ik word gek! riep zijn moeder. Ze was heel boos en greep de bonen en smeet ze naar buiten. Toen stuurde ze Jan naar bed. Jan dacht morgen als het licht is ga ik de bonen wel oprapen. Mijn moeder heeft nu eenmaal niet gezien wat ik heb gezien en gevoeld wat ik voelde. In zijn hart voelde Jan dat Jesse een echte tovenaar was en dat de bonen magisch waren. Daarom bleef hij rustig, ook al ging zijn moeder nog zo te keer.
De volgende ochtend zag Jan dat er een gigantische bonestaak was gegroeid, precies waar zijn moeder de bonen had gegooid. Ook al wist hij zeker dat de bonen iets bijzonders waren, dit overtrof toch al zijn verwachtingen. Jan klom er in, hij wilde graag weten wat er helemaal bovenin te zien was.
Toen hij daar een kasteel aantrof was hij heel verbaasd.
Er bleek een reus te wonen, die er gevaarlijk uitzag.
Jan verstopte zich in een pot om te weten te komen wat voor reus dit was. Hij hoorde hem praten met zijn
vrouw over zijn toverkip die gouden eieren legde. De reus vond dat de eieren heel mooi
waren. Maar zo te horen was goud in zijn wereld niets waard. Ik zou wel raad weten
met die gouden eieren, dacht Jan.
Jan was heel nieuwsgierig naar de wereld van de reus en de volgende dag ging hij weer naar het kasteel.
Hij verstopte zich weer in de pot. Dit keer
hoorde hij de reus praten over zijn wonderharp. Dankzij die harp werd elke wens vervuld.
De reus wenste eten, drinken en af en toe wenste hij een mooi stuk huisraad voor zijn vrouw.
Toen Jan dit hoorde, dacht hij: Wat vraag jij weinig. Ik zou er wel raad mee weten. Ik
zou vragen om wereldvrede, en welvaart voor iedereen en dat iedereen blij en gelukkig was.
Ik zou alle zieken beter maken en niemand zou meer oud worden en doodgaan. En als het te
vol dreigde te worden, zou ik gewoon vragen dat de aarde groter werd, groot genoeg voor
alle mensen. Maar ik ben er zeker van dat de aarde groot genoeg is voor iedereen.
In de nieuwe wereld die Jan zich wenste, waren gouden eieren alleen maar voor de sier en iedereen die ze wilde kon ze ook hebben. Dankzij de harp, moesten alle zielen die ziekte, lijden, gebrek en armoede wilden ervaren een nieuw thuis vinden en samen schiepen ze een andere planeet. Jan en zijn moeder en alle mensen die op aarde bleven leefden daarna eeuwig, gelukkig en voorspoedig - daar had Jan voor gezorgd. |